Zijn handen in je nek, zijn adem, jouw adem. Zijn handen op je voeten, zijn adem, jouw adem. Zijn handen op je buik, zoekend naar die minimale verhardinkjes. Zacht duwend, zijn vingers in je buik, diep, zijn hele hand. Recht op dat iniminie kleine pijnlijke harde plekje. Een scherpe pijn trekt door je lichaam. Een moment van verzet en dan weer, zijn adem, jouw adem.

Zijn hand blijft onverbiddelijk, precies op dat harde bobbeltje en de hand, de magiër, zijn aanwezigheid, zijn adem, laat het je voelen, zonder woorden. Er is maar één weg en dat is vertrouwen, de hand, de magiër die de pijn veroorzaakt, laat het je voelen. Deze geeft je de mogelijkheid om los te laten, om te smelten, om de pijn af te voeren. Er is geen pijn, er is geen pijn, er is geen pijn, er is alleen maar weerstand. Zijn adem, jouw adem, licht stroomt door zijn hand je lichaam in, je voelt het pijnlijke harde plekje verzachten, smelten en verdwijnen, alsof het er nooit is geweest.

De hand vermindert druk en zoekt verder, de buik, nog meer verharding, je ademt, mediteert, de neiging om te vechten voelend, accepterend, overwinnend door te verzachten, te smelten, de kracht van het loslaten, de kracht van het smelten. Uiterste concentratie, opperste aanwezigheid van hem, van jou, waarom je verzetten? Waarom vechten? Tegen wie? Om hem harder te laten werken? En je leert, hier en nu, dat dat voor alles geldt. ‘Er is geen pijn, er is alleen maar weerstand.’

De hand raakt een verharding in je buik en uit het niets, komt een hartverscheurende huil uit jou, een diep verdriet, een hele kleine eenzame baby, zijn tranen, de tranen van de magiër vallen op je buik, zoveel liefde, licht en compassie en toch, die handen, meedogenloos, blijven steeds op de verharding. Tot het smelt, tot de emotie is uitgewoekerd.

Je hele lichaam, overal die verhardingen, de magiër vindt ze feilloos, steeds totaal onverwacht, reizen de diepe emoties op, om dan als vanzelf voorbij te gaan en volledig op te lossen. Je bovenbenen, een woede, een oerwoede, je brult, je schelt, uit een lang verleden; ‘Niemand vertelt mij wat ik moet doen! Ik bepaal het verdomme zelf wel, rotzooi, oprotten, ik ben verdomme zo sterk, oer-, oersterk ben ik!’ De hand blijft op de verharding, de magiër houdt je vast, hij is er voor je, ademt, ademt, ademt, onder zijn hand, smelt de plek. De kracht, die vast zat, in je bovenbenen, stroomt door je lichaam, als een nieuw verworven kracht, nieuw beschikbaar, wanneer en waar je maar wilt. De kuiten, een harde plek in de kuiten, weer een diep verdriet, een ander verdriet, een gevoel van zo godvergeten hard je best doen, zo hard je uiterste best lopen te doen, zo hard iedere keer opnieuw, overal en altijd. Je best doen om het juiste te doen, het juiste te zeggen en je de pelures te werken, hard werken, goed, hard werken, ook hier smelt de plek.

Zijn handen sterk, daadkrachtig, zijn aanwezigheid liefdevol, licht, een engel, een magiër. Hij kent geen genade maar loopt over van liefde, van compassie. Als ‘ie klaar is, neemt hij je in zijn armen, houdt hij je vast:” je doet het zo goed”, zegt hij. “Je hebt het zo goed gedaan!” Je lichaam voelt ruim, zacht, vervult van een lichte liefdesenergie.

Dank dank dank!